Johannes aan Johannes
 

Beste Johannes, 

Inmiddels zijn wij bijna 3 weken bezig met jouw evangelie-verhaal. In mijn vorige brief heb ik beloofd je op de hoogte te houden. Welnu, er is behoorlijk veel interesse voor in onze gemeente - erg fijn om dat te merken. Mensen lezen stukjes uit het evangelie, denken daarover na en vertellen elkaar wat hen aansprak en opviel. Ze doen dat via razendsnelle communicatiemiddelen. Pen en papier worden nauwelijks gebruikt, maar des te meer de mobiele telefoon. Ik snap dat jij geen idee hebt wat dat is. Kort gezegd: een klein plat doosje (iets kleiner dan een mannenhand en zo dik als een pink), met knopjes erop. De voorkant is van een soort glas. Die knopjes kun je indrukken en dan komen er letters en plaatjes tevoorschijn door dat glazen plaatje. Je kunt het doosje zelfs gebruiken om mee te schrijven. Nou, dat doen de mensen in onze tijd ontzettend veel en zo kunnen we snel informatie uitwisselen.

Met behulp van die doosjes zijn ook vragen gesteld. Eén daarvan bereikte mij via een andere Johannes, al is zijn naam ingekort tot Jan. Die vraag leg ik je graag voor. Jij hebt 60 jaar nadat Jezus op aarde was jouw evangelie-verhaal opgeschreven. Hoe wist je wat Jezus allemaal gedaan en gezegd heeft? Heb je dat onthouden? Heb je aantekeningen gemaakt? En had je andere verhalen of bijbelboeken bij de hand die je kon raadplegen? Ik kijk uit naar je antwoord en zal dat dan aan de gemeenteleden hier doorgeven.

Ik heb overigens wel een vermoeden. Want ik heb tijdens het lezen gemerkt dat jij goed hebt nagedacht over hoe Jezus Zichzelf herkende in wat wij het Oude Testament noemen. Ik ben onder de indruk van hoe je lijnen hebt getrokken. Vorige keer noemde ik al de Ik-ben-woorden. Afgelopen zondag heb ik in onze samenkomst aandacht gevraagd voor de zeven ‘tekenen’ die jij beschreven hebt. Magistraal hoe je daarmee teruggreep op de plagen in Egypte eeuwen geleden, die ook ‘tekenen’ genoemd worden. Iemand in onze gemeente had ook al gezien dat er overeenkomsten waren tussen Mozes en Jezus.

Een ander gemeentelid was opgevallen dat je in het lange gesprek van Jezus met Zijn Joodse volksgenoten over ‘het brood dat leven geeft’ de tegenstelling tussen ‘doen’ en ‘geven’ hebt genoemd. (Even tussendoor: in onze bijbels zijn alle boeken ingedeeld in hoofdstukken en elk hoofdstuk in verzen. Dat maakt het gemakkelijker een bepaald stukje op te zoeken. Dat was in jouw tijd nog niet zo. Jouw evangelieverhaal is onderverdeeld in 21 hoofdstukken). Iets doen voor God is echt een trekje in het Joodse geloof. Had jij daarmee te maken, dat je dit zo noemt? Trouwens, ik krijg op heel veel plekken in jouw evangelie de indruk dat de Joden fel tégen Jezus waren.

Papyrus Joh.18Nou, genoeg voor deze keer. Ik wil niet te veel van je tijd vragen; je zult het wel druk genoeg hebben - net als ik overigens. Misschien wel leuk voor jou om te weten, dat jouw evangelie-verhaal al heel gauw is overgeschreven op papyrusrollen. Er is een stukje papyrus gevonden - ik denk zo’n 35 jaar na jouw overlijden - en dat is de oudste tekst die wij nog hebben. Het ligt ergens veilig opgeborgen in een bibliotheek in Britannia, dat nu Engeland heet.

Ik schrijf je deze brief in de ‘mensis februarius’, onder de Joden bekend als Adar, volgens de kalender die 45 jaar vóór de geboorte van Jezus door Julius Caesar werd ingevoerd. Of februari voor jouw tijdgenoten een ongeluksmaand is of een maand van boete en reiniging, is mij niet duidelijk geworden. Maar dat is ook niet zo belangrijk: ons geluk vinden we bij de Heer en door het bloed van Jezus worden we gereinigd, zoals jij zelf in een van jouw brieven hebt geschreven. En dat hangt niet af van een bepaalde tijd van het jaar.
 

In Christus verbonden,

Johannes

 

Geliefde broeder in Albaniana,

Het verheugt mij zeer te vernemen dat jouw broers en zussen warm lopen voor mijn evangeliebeschrijving. Wees niet verontrust: ik beantwoord graag de vragen die je mij voorlegt. Ik heb het namelijk niet zo druk als jij denkt. Ik ben inmiddels ruim 70 jaren en besteed veel tijd aan het overdenken van wat mij is wedervaren en het schrijven van brieven.

Allereerst de vraag van Jan Johannes. Zoals ik in mijn vorige brief al schreef: Jezus was mijn neef. Hij was zo’n 10 jaar ouder dan ik en wat ik van Hem gezien, gehoord en meegemaakt heb, heeft zich diep geworteld in mijn geheugen. Vele malen heb ik de verhalen verteld, waarmee ik anderen kon verblijden en bemoedigen. Ik heb kennis genomen van de evangelie-verhalen van Mattheüs, Marcus en Lucas. Zij zijn geen van allen meer in leven. Ik heb genoten van hoe zij het leven en de werken van onze Heer hebben beschreven. Zij legden vooral nadruk op de (nabije) toekomst: het Koninkrijk van onze God is dichtbij, ja onder ons gekomen. Tegelijk is het er bijna, maar nog net niet binnen handbereik. En zo is het ook: Gods Koninkrijk ís er, maar verborgen. “Zoek eerst het Koninkrijk” heeft Jezus daarom gezegd.

Ik echter heb benadrukt dat het heil er nú al is. Je kent vast wel de woorden van Jezus “wie gelooft, hééft eeuwig leven” en “dit ís het eeuwige leven, dat zij U kennen”. Om die reden heb ik ook het teken van de verandering van water in wijn als eerste beschreven.

En ik heb ook de hele TeNaCH kunnen raadplegen. De geschriften en brieven van onze medebroeders apostelen worden her en der bewaard - wie weet worden ze ooit samengevoegd tot één geheel: het getuigenis omtrent Jezus Christus. Maar de TeNaCH is een compleet geheel, in boekrollen overgeleverd. Thora, profeten en geschriften - ik heb ze in mijn jeugd al bestudeerd bij de rabbi’s in Israel. Ik ben ervan overtuigd dat Jezus de vervulling is van de thora en de profeten.
 

Of ik te maken heb met Joden die anti-Jezus zijn? Helaas wel. In de begintijd, toen ik jong was, gingen we als volgelingen van Jezus naar de synagoge om samen met onze Joodse broers en zussen de God van Abraham, Isaäk en Jakob te eren. Dat kon toen nog. Daarnaast hadden we op de eerste dag van de week, de dag van Jezus’ opstanding, eigen samenkomsten waar we onze medegelovigen onderwijs gaven, samen zongen en het brood braken.
Maar dat is nu compleet anders. Wij als christenen zijn niet meer welkom in de synagoge. De kloof is diep. En dat betreur ik ten zeerste, want Jezus is immers de Messias van Israel - dat benadrukte broeder Mattheüs trouwens.
Ook mijn neef had het daar moeilijk mee. Ik heb verschillende gesprekken opgetekend waar het soms fel aan toe ging. Zeker, er was interesse voor Hem. Denk aan Nicodémus of de blinde man die door Jezus genezen was. Maar de meerderheid was fel tegen Hem en zij hebben er dan ook, naar de mens gesproken, voor gezorgd dat Hij uit de weg geruimd werd. Gekruisigd als een misdadiger - als ik daar aan terugdenk, krijg ik weer kippenvel, zó afschuwelijk was dat lijden. Een absoluut dieptepunt - en welk een wonder: het was ook het hoogtepunt! Misschien heb ik binnenkort gelegenheid je daar iets meer over te schrijven.

Hoe is dat in jouw tijd? Zijn de mensen ook zo gedreven of zelfs geobsedeerd om iets voor God te willen doen? Ik moet dan vaak denken: wil je soms een plaatsje in de hemel verdienen? Het opmerkzame gemeentelid bij jou heeft het goed gezien: het gaat niet om wat wij dóén, maar om wat God gééft. Prent hen dat maar in, geliefde Johannes. Onze namen getuigen daar immers van: de Heer is genadig.

Ik sluit af met waar jij mee eindigt: Wij zijn voor ons geluk niet gebonden aan de namen van de Juliaanse of welke andere kalender dan ook. “Laat de Heer uw vreugde blijven” schreef onze geliefde broeder Paulus 30 jaar geleden. Dat wens ik jou en je gemeenteleden toe.
 

Met broedergroet vanuit Efeze,

Johannes

P.S.: dat doosje waar je mee kunt schrijven, is dat niet heel ingewikkeld? Krijg je dan niet heel veel informatie te verwerken? Lijkt me niet prettig, zo onrustig. Ik houd het mij mijn ganzenveer.